Ieder kind is een mens in ontwikkeling, met een eigen geschiedenis en een eigen toekomst. Maar zoals je van een jong appelboompje al weet welke vruchten het draagt als het volwassen is, zo kun je bij een kind nog niet weten welke ‘vruchten’ zijn volwassen leven zal dragen. De mens is uniek en iedere mens levert zijn eigen, unieke bijdrage aan de ontwikkeling van de mensheid.
De ontwikkelingsgedachte is misschien wel het belangrijkste gegeven uit de antroposofie waarmee we werken. We proberen het kind zoveel mogelijk in zijn ware wezen te zien en te begrijpen hoe het zich wil ontwikkelen. Welke talenten en kwaliteiten draagt het in zich? Welke eenzijdigheden wil het overwinnen? Met zulke vragen zoeken we naar een goede manier om het kind te begeleiden.
Als kinderdagverblijf zijn wij slechts één van de volwassen partijen om het kind heen. We zoeken dan ook altijd het overleg en de samenwerking met de ouders.
Het kind komt als individu met een aantal verworvenheden en eenzijdigheden hier op aarde om zijn eigen leven te leiden. Als je kennis hebt over wetmatigheden in de ontwikkeling van een jong mens (zie hieronder: de ontwikkelingsfasen), kun je ook het individuele kind waarnemen. Hoe het kind verschijnt in zijn lichamelijkheid (constitutie) en zijn doen en laten (temperament) willen we met een open blik waarnemen. Zo kunnen we afgestemd zijn op de ontwikkelingsvraag van ieder kind en daar op ingaan in het dagelijks leven op de opvang.
De ontwikkeling van de mens voltrekt zich, uitgaande van het antroposofisch mensbeeld, in fasen van elk ongeveer zeven jaar. Lichaam, ziel en geest ontwikkelen zich in onderlinge afhankelijkheid, maar vragen toch ieder een eigen rijpingstijd. De eerste zeven jaar staan in het teken van de opbouw van een gezond lichaam. In de tweede zeven jaar staat de ontwikkeling van een rijk zielenleven centraal. En in de derde periode van zeven jaar draait het om de ontwikkeling van de geest.
Elke fase vraagt om een specifieke benadering van het kind. En elke fase vraagt om passende ontwikkelingsstof. In de omgang met de kinderen en met het spel- en activiteitenaanbod houden we daarom rekening met de ontwikkelingsfase waarin het kind zich bevindt.
In de eerste zevenjaarsfase (0 – 7 jaar) staat de ontwikkeling van het fysieke lichaam centraal. De organen worden nog gevormd en het lichaam wordt steeds meer bewoond door het kind. Het bewustzijn ontwikkelt zich van het helemaal één zijn met de omgeving tot een ik-bewustzijn dat zich rond 2,5 jaar begint te ontwikkelen. Tegen de tijd dat het kind kleuter wordt, is er ook een binnenwereld en is de fantasie volop aanwezig. In deze fase leert het kind zichzelf en de wereld kennen door veelvuldig zelf te doen en na te doen. We scheppen daarom voorwaarden voor ervaringsgericht leren en we voeden vooral op door het goede voorbeeld te geven.
In de tweede zevenjaarsperiode (7 – 14 jaar) maken kinderen een belangrijke ontwikkeling door in het denken en voelen (emotioneel). Het kind krijgt meer oog voor het sociale en de wereld om zich heen. De volwassene is een belangrijke schakel tussen het kind en de wereld. Kinderen zijn nu minder onbevangen en open dan voorheen en krijgen oog voor eigenaardigheden van de ander. Samen iets doen, een interesse met iemand delen en je daardoor verbonden voelen met de ander is iets dat in deze periode speelt. Vriendschappen sluiten, ruzie maken en weer bijleggen, verschillende gevoelens ervaren: het is allemaal oefenterrein voor een rijk zielenleven. Als een kind deze fase goed doorloopt, dan ligt er een stevige basis om het ‘ik’ verder te ontwikkelen in de puberteit.
Wij hebben een open houding naar het kind. Dat betekent dat we het kind in het ontwikkelingsperspectief zien, in plaats van het kind vast te zetten op waar het moeite mee heeft of waar het juist goed in is. Als we het kind met oprechte interesse zien, geeft dat het kind de ruimte om het hele palet dat het in huis heeft tot ontwikkeling te brengen. Met deze open en positieve houding geven we het kind een voorbeeld dat het waard is om na te bootsen.
Ook volwassenen zijn nog in ontwikkeling. Omdat wij het leven zien als ontwikkelingsweg, doen wij bewust aan zelfopvoeding. Een open, vragende houding is daar op zijn plaats. Het werken aan onze eigen ontwikkeling is onderdeel van ons personeelsbeleid.
De manier waarop volwassenen dingen doen, is voor kinderen minstens net zo belangrijk als wát we doen. Alles wat we doen, doen we met aandacht. Een luier verwisselen, luisteren naar een verhaal over de schooldag of het weekend, een verhaal voorlezen, huishoudelijke activiteiten, handwerken of een spel spelen: als het met oprechte aandacht gebeurt, ontstaat er vanzelf een warme betrokkenheid en plezier.
De kinderen nemen de kwaliteit (of moraliteit) die we aan ons werk geven over. Dat werkt zelfs door tot in het lichamelijk en psychisch welzijn. Op die manier wordt datgene wat de volwassene doet nabootsenswaardig.
De zintuigen zijn bij kinderen nog volop in ontwikkeling. Kwaliteit en echtheid helpen bij een gezonde ontwikkeling van die zintuigen. Daarom bieden wij speelgoed aan van natuurlijke materialen. Ook in onze inrichting vindt u veel natuurlijke materialen terug.
De kinderen krijgen bij ons biologische (en zo mogelijk biologisch-dynamische) voeding. Het eten bevat zo min mogelijk toegevoegde suikers en zout. Eerlijk voedsel is niet alleen gezond voor mens en aarde; het ondersteunt ook de zintuigontwikkeling.
Ritme, gewoonten en rituelen geven het kind houvast. Als je weet hoe de dag ongeveer verloopt, geeft dat rust. Je hoeft je niet meer af te vragen wat er straks gebeurt. Daarom zijn er gewoontes, regels en een vaste dagindeling. De juffen en de activiteiten maken de dagen van de week herkenbaar. De seizoenen bepalen met hun eigen sfeer het jaarritme. Die komt terug in de aankleding van de ruimte en in de verhalen en activiteiten. De jaarfeesten zijn de kleurrijke ketting die de seizoenen met feestelijke hoogtepunten aan elkaar rijgen.
De allerkleinsten leven nog erg in hun eigen ritme. Wij sluiten aan bij dat wat het kind aangeeft.
Ook bij de BSO’s hebben we te maken met een herkenbaar dagritme na school (en een dagritme tijdens vakantiedagen), weekritme en jaarritme. De jaarfeesten op de BSO’s vieren we minder uitgebreid, omdat deze op school ook al gevierd worden.